Het Departement van Ontvangsten werd opgericht op 1 april 1824. Het nieuwe departement kreeg geen eenhoofdige leiding, maar kwam onder beheer van een `Raad der Ontvangsten en van administrateurs'. De Raad bestond uit de minister van Financiën als voorzitter en onder meer de drie administrateurs als leden. Taken en bevoegdheden van deze raad kwamen geheel overeen met die van beide voorgangers: de Raad van Financiën en de Raad van Administratie. De nieuwe raad was dus mede bedoeld als coördinerend orgaan tussen beide departementen.[1]
De afscheiding van België noodzaakte tot vereenvoudiging in het overheidsapparaat. De minister van Financiën, A.W.N. van Tets van Goudriaan, werd voorzitter van een staatscommissie tot bezuiniging. De aanbevelingen van deze commissie leidden in 1831 tot de opheffing van het Departement van Ontvangsten, dat opging in een ‘vereenigd’ ministerie van Financiën.[2]
Naast het Departement van Ontvangsten en het Ministerie van Financiën fungeerde vanaf begin 1823 het Amortisatiesyndicaat. Dit orgaan beheerde een aanzienlijk deel van de rijksinkomsten -en uitgaven. Pas na de opheffing van dit orgaan kon gesproken worden van een centraal beheer van de overheidsfinanciën.[3]