De taken van de afdeling Algemene Zaken waren verdeeld over drie bureaus:
1. Bureau Algemene Zaken
- muntwezen; Middenstandskrediet;
- zaken betreffende het Agentschap van het Ministerie van Financiën; de Grootboeken van de Nationale Schuld; ’s Rijks Munt en Rijksinkoopbureau;
- zaken betreffende ondernemingen waarvan de Staat financieel geïnteresseerd is;
- beleggen van fondsen;
- woningbouw; Landarbeiderswet; spoorwegzaken; staatsgaranties; werkverruiming; exportkredietverzekering;
- regeling van de vergoeding voor reis-, verblijf-, en verplaatsingskosten;
- vakantiegeldenbesluit;
-financiële gegevens betreffende het buitenland;
- afwikkeling van crisiszaken;
- zaken van algemene aard.
2. Bureau Controle
- toezicht op het financieel beheer in alle takken van de Staatsdienst en op de besteding van geld van het Rijk;
- voorlichting en toezicht op de boekhouding van ministeries, diensten en bedrijven, en op de juiste invordering en verantwoording van de inkomsten en uitgaven van het Rijk.
3. Bureau Stichtingen en Erediensten
- uitvoering en toepassing van artikel 172 van de Grondwet;
- beheer van de toegestane gelden vanuit de Rijksbegroting voor de verschillende kerkgenootschappen;
- beheer van de stichtingen bedoeld bij de wet 20 augustus 1859 (St. 95);
- uitvoering van de wet van 23 mei 1917 (St. 436) tot het stellen van waarborgen door buitenlandse verzekeraars.[1]