Tot de opleiding van lichtmatrozen konden worden toegelaten jongelieden, die de leeftijd van 16 jaar hadden bereikt en die nog geen 19 jaar oud waren. Zij moesten geneeskundig geschikt zijn voor de zeedienst, kunnen lezen, leesbaar schrijven en de vier hoofdbewerkingen van de rekenkunde met gehele getallen kunnen uitvoeren. Hun opleiding had gedurende 8 maanden plaats aan boord van het opleidingsschip te Vlissingen en daarna gedurende ongeveer 4 maanden aan boord van een actief oorlogsschip.
De lichtmatrozen verbonden zich om 6 jaar bij de zeemacht te dienen nadat zij de opleiding hadden verlaten. Zij konden bevorderd worden tot matroos der 3e, 2e en 1e klasse en vervolgens, na verkregen geschiktheid en bekwaamheid, het brengen tot sergeant, sergeant-majoor of adjudant-onder- officier, voor zover in het dienstvak, waarbij zij waren overgegaan, deze rangen bestonden.
De opleiding tot kwartiermeester had plaats in het commandement van de marine Willemsoord, zij duurde één jaar en was eveneens verdeeld over twee afzonderlijke cursussen. Bijzonder onderricht en oefening in de scheepsartillerie werd gegeven te Willemsoord, aan hen die tot konstabel werden opgeleid, alsmede aan korporaals, matrozen en mariniers, die tot kanonnier werden gevormd.
De opleiding voor telegrafisten had plaats te Amsterdam bij de radiodienst van de marine en die voor monteurs bij de marine-monteursschool aldaar. Voorts bestond nog gelegenheid om te worden opgeleid tot torpedomaker, stoker (onderofficier-machinist), timmerman, geschutmaker, vliegtuigmaker, marinier, tamboer en pijper. Bevordering tot onderofficier was, bij gebleken geschiktheid en bekwaamheid, mogelijk.[1]