Behalve de werkzaamheden van vrijwillige rechtspraak als anderszins, aan de kantonrechters bij de wet opgedragen, namen zij kennis in burgerlijke zaken:
-van alle louter persoonlijke rechtsvorderingen, mits de vordering niet meer beliep dan 500 gulden;
-van alle rechtsvorderingen tot betaling van renten, en huren, mitsgaders van interesse of gedeelten van inschulden, mits de vordering niet meer beliep dan 500 gulden en, ingeval de rente, de huur of de hoofdsom van de inschuld meer dan 500 gulden bedroeg, mits de rechtstitel niet werd betwist;
-van burgerlijke rechtsvorderingen tot vergoeding van schade door mensen of dieren toegebracht aan land, houtgewas, boom-, tuin- of veldvruchten;
-van herstel aan huizen, enz., het welk volgens de wet ten laste van de huurder kwam;
-van alle rechtsvorderingen betrekkelijk tot een arbeidsovereenkomst, tot een agentuurovereenkomst, tot een collectieve arbeidsovereenkomst of tot algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst;
-van alle rechtsvorderingen betrekkelijk tot een huurkoop, met inbegrip van die tot ontbinding en die tot teruggave van de in huurkoop overgedragen zaak;
-van burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van mondelinge belediging;
-van rechtsvorderingen tot ontruiming van huizen, gebouwen, enz., zonder onderscheid van het bedrag van de huur, indien de huurder geen schriftelijk bewijs van bestaande, vernieuwde of verlengde huur te berde bracht;
-van rechtsvorderingen tot ontbinding van huur, alsmede tot ontruiming van huizen, gebouwen, enz., ter zake van wanbetaling van de huurpenningen, mits de huur, over het jaar berekend, niet meer dan 500 gulden bedroeg;
-van alle rechtsvorderingen betrekkelijk tot een pachtovereenkomst, de vordering tot ontruiming van het gepachte daaronder begrepen;
-van alle geschillen, welke voor dading of compromis vatbaar waren en in welke partijen zich voor een kantonrechter, te harer keuze, binnen het arrondissement hadden aangemeld.
Van deze zaken waren niet aan hoger beroep onderworpen:
a. de vorderingen mits deze niet meer bedroegen dan 200 gulden;
b. de vorderingen mits bij de gevraagde betering niet iets meer of anders gevorderd werd dan een geldsom van ten hoogste 200 gulden;
c. de vorderingen mits de huur, over het Jaar berekend, niet meer bedroeg dan 200 gulden;
d. de geschillen tenzij partijen in zaken, aan hoger beroep onderworpen, zich dat beroep hadden voorbehouden.
De behandeling van de zaken geschiedde ingevolge het Pachtbesluit door de pachtkamer van het kantongerecht, bestaande uit de kantonrechter als voorzitter en twee niet tot de rechterlijke macht behorende personen, die deskundig waren ten aanzien van de verhoudingen op pachtgebied.
Behalve de werkzaamheden van vrijwillige rechtspraak als anderszins, aan de kantonrechters bij de wet opgedragen, namen zij kennis in strafzaken:
-van het misdrijf van stroperij;
-van de overtredingen, waarvan de kennisneming niet aan een andere rechter is opgedragen;
-van de vordering tot vergoeding van kosten en schaden ten behoeve van de beledigde partij in voornoemde strafgedingen, wanneer die geen 50 gulden te boven ging.
Hoger beroep was van de vonnissen in strafzaken steeds mogelijk, behalve in de gevallen, dat:
a. geen andere straf was bedreigd, dan geldboete van ten hoogste 25 gulden;
b. (voor hoger beroep, in te stellen door de verdachte) geen straf of maatregel werd opgelegd of geen andere dan geldboete van ten hoogste 5 gulden, berisping of teruggave aan ouders of voogd zonder toepassing van enige straf;
e. (voor hoger beroep, in te stellen door het openbaar ministerie) geen straf of maatregel werd gevorderd of geen andere, dan één van de drie onder b genoemde.
Van de beslissingen was geen beroep mogelijk.
-van de gedragingen, bedoeld in het Tribunaalbesluit.[1]