Ieder, die aan een Rijks- of daarmede gelijkgestelde Nederlandse Universiteit had verkregen: hetzij de graad van doctor in de rechtswetenschap, hetzij de graad van doctor in de rechtsgeleerdheid of de hoedanigheid van meester in de rechten, mits die graad of die hoedanigheid verkregen was op grond van het afleggen van een examen in het Nederlands burgerlijk en handelsrecht, staatsrecht en strafrecht en de Nederlandse of de Indonesische nationaliteit bezat, was bevoegd aan de voorzitter van de rechtbank van het arrondissement, waarin zijn kantoor gevestigd was, schriftelijk inschrijving als advocaat en als procureur te verzoeken.[1]