In 1927 trad de Luchtvaartwet in werking. Deze had als een van de eerste taken het uitvoeren van de op de burgerluchtvaart betrekking hebbende wetten.
De toenmalige Minister van Waterstaat in het ’Londense Kabinet’, J. W. Albarda, had toevallig de beschikking over enige luchtvaartdeskundigen, met wier hulp een — het zou genoemd kunnen worden — interim luchtvaartdienst kon worden ingesteld. Tot die kleine kring behoorden de Directeur-Generaal J. W. F. Backer, F. H. Copes van Hasselt (nadien Nederland’s vertegenwoordiger bij de I.C.A.O. te Montreal) en de Chef van de Technische Dienst van de K.L.M. in Engeland, W. D. van Os. Op 23 maart 1943 werd Backer, die kapitein-luitenant ter zee-vlieger was, door Albarda aangesteld tot Hoofd van de Afdeling Luchtvaart en behandelde hij daarna alles wat te maken had met de Nederlandse burgerluchtvaart buiten bezet Nederland. Op die wijze werd toen het overheidstoezicht op de luchtvaart uitgeoefend. Van Os trad als inspecteur op ten behoeve van de luchtwaardigheid van het door K.L.M.-bemanningen gebruikte materieel. De regering had haar luchtvaartdienst. Copes van Hasselt werd naar Amerika gedirigeerd en ingeschakeld bij het voorbereidende werk, dat in november 1944 leidde tot het totstandkomen van de Conventie van Chicago. Zo droeg de in Londen zetelende regering toen (dus nog vóór het einde van de vijandelijkheden) kennis van de Conventie, iets wat tot de in Nederland op- en van de buitenwereld afgesloten luchtvaartmensen nog niet doorgedrongen was. Nauwelijks een maand na de algehele bevrijding was dan ook de overheidsbemoeienis met de luchtvaart reeds geheel gefundeerd.
Toen in de eerste dagen van mei 1945 ook het Noorden van Nederland bevrijd was, werd met de meeste voortvarendheid het contact met de bevriende buitenwereld hersteld. De Regeringsbureaus, en de daaraan verbonden functionarissen kwamen successievelijk weer naar Nederland terug. Benoorden de rivieren waren er nog geen bruikbare vliegvelden en zo werd er met spoed een noodterreintje aangelegd langs de spoorbaan Den Haag-Utrecht, juist ten Oosten van het spoorwegviaduct van de lijn Den Haag-Leiden. Hier kon alleen met kleine vliegtuigen geland worden. Op die wijze werden tal van hoge ambtenaren, die uit Londen eerst naar het vliegveld Welschap bij Eindhoven, overgekomen waren, naar Den Haag gebracht. Onder hen bevond zich ook Backer. De Directeur van de Luchtvaartdienst, de heer H. Ch. E. van Ede van der Pais, als zodanig weer in functie getreden, had zich reeds omringd door tal van vroegere medewerkers, die als het ware uit alle hoeken en gaten waren komen opdagen. De toenmalige Minister van Waterstaat, Th. P. Tromp, benoemde met ingang van 14 juni 1945 Van Ede van der Pais tot Directeur-Generaal, en Backer en Copes van Hasselt tot Directeuren van de per die datum ook zo genoemde Rijksluchtvaartdienst.
Na de oorlog hield de RLD, onder de naam Rijks Luchtvaart School, zich op o.a. vliegveld Eelde in Groningen bezig met de opleiding van verkeersvliegers en verkeersleiders. De opleiding tot verkeersleider is tegenwoordig een vierjarige hbo-opleiding die deels ook op Schiphol plaatsvindt. Op 1 januari 1993 werd de Luchtverkeersbeveiliging LVB van de RLD afgesplitst.
In de eerste jaren besloot de Luchtvaartdienst een aantal vliegroutes in Nederland te markeren, omdat er nog visueel werd gevlogen. Er kwamen geleidings- of routelichten; zo werd er in Roosendaal voor dit doel een 30 meter hoge ijzeren vuurtoren gebouwd.
De dienst was verantwoordelijk voor de ontwikkeling van luchthavens, heliports en helikopterdekken en met de afgifte van vergunningen voor incidentele helilandingen.