Economische verdedigingsvoorbereiding houdt in, dat een land zodanige voorzorgsmaatregelen treft om ten tijde van een crisis (een natuurramp of een oorlog)
- voldoende voorraden (voedsel en (militaire) middelen) aanwezig te hebben en houden,
- de industrie te laten draaien,
- transport(middelen)/distributie te hebben c.q. te regelen en over
- financiële middelen (om de industrie dan wel de import van goederen te financieren) te beschikken
om potentiële tekorten in de voorraden zo lang mogelijk tegen te gaan en in de levensbehoeften te kunnen voorzien.
De voorzorgsmaatregelen uiten zich in het opstellen van wetten en regelingen, het opstellen van draaiboeken en het houden van oefeningen.
Dat in de tijd vóór de Tweede Wereldoorlog een vorm van economische verdedigingsvoorbereiding met het oog op een naderende oorlog noodzakelijk werd geacht, is beschreven in het boek De economische verdediging van Nederland, van WKH Feuillettau de Bruyn uit 1939. Hierin wordt met name lering getrokken uit de gemaakte fouten en problemen die bij de oorlogvoerende landen optraden bij het in stand houden van de voorzieningen tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Ten behoeve van de economische verdedigingsvoorbereiding werd al in 1937 het Bureau Economische Verdedigingsvoorbereiding ingesteld, vallend onder de Afdeeling Nijverheid van de Directie van Handel en Nijverheid, met als taken
- Behandeling van de tot het terrein van de Directie van Handel en Nijverheid behorende vraagstukken, verband houdende met de voorbereiding der economische verdediging;
- Contact met de Generale Staf en met het Regeringscommissariaat van Defensie voor de Industriële Verdedigingsvoorbereiding.
Op 30 juni 1939 bereikten acht herziene noodwetten het Staatsblad. Zij vormden de onmisbare juridische grondslag voor het te voeren voorzieningsbeleid gedurende en na de oorlog:
1. Distributiewet
2. Wet medewerking verdedigingsvoorbereiding
3. Algemene vorderingswet
4. Bodemproduktiewet
5. Prijsopdrijvings- en hamsterwet
6. Zeeschepenvorderingswet
7. Wet behoud scheepsruimte
8. Zee- en luchtvaartverzekeringswet
In 1940 werd de naamgeving van het bureau veranderd in Bureau Economische Verdediging en richtten de taken zich ook meer op economische verdediging dan op de voorbereiding.
Tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog was er geen apart bureau of aparte afdeling die zich bezighield met economische verdedigingsvoorbereiding. Wel werd in 1951 het Commissariaat Militaire Productie (toen onder de naam Afdeling Militaire Voorziening) opgericht, dat tot taak had de behandeling van economische aspecten van militaire aangelegenheden.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de economische verdedigingstaak van het ministerie van Economische Zaken als volgt gedefinieerd:
De voorbereiding van maatregelen, welke zijn gericht op enerzijds een zo groot mogelijke inspanning op economisch gebied ter directe of indirecte ondersteuning van de militaire oorlogvoering en anderzijds op het handhaven van een zo hoog mogelijk voorzieningspeil van de burgerbevolking.
Vanaf 1953 viel een taakvoorganger van de EVV, de Afdeling Economische Defensie Aangelegenheden, onder de Hoofdafdeling Algemene Vraagstukken, die tot taak had de bestudering en coördinatie van de behandeling van algemeen economische vraagstukken op langere termijn, voor zover deze van invloed kunnen zijn op het door het Directoraat-Generaal voor Handel en Nijverheid te voeren beleid. In 1955 veranderde deze afdeling in Economische Defensie, maar pas vanaf 1958 was voor de eerste maal sprake van één organisatie die belast was met de hierboven genoemde taak van het ministerie. Economische Defensie was voortgekomen uit de samensmelting van twee tot en met 1957 gescheiden optredende afdelingen, die beiden vielen onder het Directoraat-Generaal voor Handel en Nijverheid. De ene (onder verschillende namen waarin meestal het woord "distributie" voorkwam) was verantwoordelijk voor de voorbereiding van de distributie en de andere (met namen als "economische defensie" of "militaire voorziening") was belast met NAVO-zaken en het bedrijfsleven.
De Hoofdafdeling Economische Verdedigingsvoorbereiding (EVV) werd voor het eerst officieel onder deze naam bekend in 1960. Zij bestond toen als hoofdafdeling onder de Directie Industrie (later Directie Verwerkende Industrie en Handel) van het Directoraat-Generaal voor Handel en Nijverheid en bleef dit tot 1963. In 1964 viel de hoofdafdeling rechtstreeks onder het Directoraat-Generaal.
Vanaf het ontstaan van het Commissariaat Militaire Productie (CMP) in 1951 heeft de Afdeling Economische Defensie en later de EVV met CMP van doen gehad. In 1951 raakte de afdeling Militaire Voorziening een gedeelte van haar taak en haar personeel kwijt aan CMP, terwijl er daarna voortdurend competentiekwesties rezen. In 1965 werd de gehele Hoofdafdeling EVV toegevoegd aan CMP, dat toen Commissariaat Militaire Produktie en Economische Verdedigingsvoorbereiding ging heten.
In 1967 veranderde het commissariaat in Commissariaat Militaire Produktie, Ruimtevaart en Economische Verdedigingsvoorbereiding. Tussen 1976 en 1985 heette het commissariaat weer Commissariaat Militaire Productie (CMP); vanaf 1986 werd de naam uitgebreid met Economische Verdedigingsvoorbereiding (CMPEV) en vanaf 1987 heette het commissariaat Militaire Produktie en Economische Verdedigingsvoorbereiding en Overheidsopdrachten (CMPO).
Vanaf 1965 had de EVV tot taak de behandeling van aangelegenheden op het gebied van de economische verdedigingsvoorbereiding en industriële NATO-aangelegenheden. In 1986 veranderde de taak in het voeren van beleid inzake de economische verdedigingsvoorbereiding.
Na 1990 is de hoofdafdeling niet meer als zodanig in de organisatie van het ministerie opgenomen en is de taak van economische verdedigingsvoorbereiding direct geschaard onder CMPO, dat vanaf 1992 van naam verandert in Commissariaat Militaire Productie en Crisisbeheersing (CMPC) en vanaf 1995 weer in Commissariaat Militaire Productie (CMP).