In 1964 wordt het ’ombudsmanvraagstuk’ een afzonderlijke kwestie op de politieke agenda. Daarmee ontstaat (terugkijkend) het beleidsterrein. De hoofdlijn van het beleid in de periode tot eind 1981 is het tot stand brengen van een nationale instantie voor het onderzoeken van overheidsgedragingen jegens burgers (’bestuurden’).
Mijlpalen in de ontwikkeling zijn geweest:
• 1969: het door de Minister van Binnenlandse Zaken uitbrengen van een beleidsnota over de wenselijkheid van het instellen van een Nationale ombudsman;
• 1976: het presenteren van het ontwerp van een wettelijke regeling (aanvankelijk Wet commissaris van onderzoek geheten);
• 1979/80: de parlementaire behandeling en amendering van de voorgestelde wet;
• 1982: de voorbereiding en uitvoering van de praktische invoering van de voorgestelde wet (Wet Nationale ombudsman, WNo), die per 1 januari 1982 haar beslag heeft gekregen; die datum is ook de startdatum van het instituut van de Nationale ombudsman (tevens de ingangsdatum van zijn werkzaamheden na de benoeming van de eerste ombudsman in oktober 1981).
Het wordingsproces van de Nationale ombudsman is in feite een enkel langlopend dossier geweest. Een proces dat gestart is met een beleidsmatige agendavorming en dat heeft geleid tot uiteenlopende maar direct op elkaar aansluitende producten als een wet, een (eerste) benoeming en een eigen organisatie (het Bureau Nationale ombudsman).
In 1982 staat de ontwikkeling van het instituut centraal. De WNo had de Nationale ombudsman bewust in een ’groeimodel’ gegoten. De kwestie van de uitbreiding van de bevoegdheid van de Nationale ombudsman tot andere overheden dan ministers en lokale korpsbeheerders is dan ook sinds 1982 bij uitstek een hoofdlijn van het beleid.
De ontwikkeling ter zake, gecoördineerd door de Minister van Binnenlandse Zaken, heeft er inmiddels toe geleid dat behalve de gemeenten en de gemeenschappelijke regelingen vrijwel alle bestuursorganen (in de zin van de Awb) binnen de competentie van de Nationale ombudsman vallen.
Een andere hoofdlijn op het beleidsterrein is het scheppen van optimale voorwaarden en kaders voor het goed functioneren van het instituut.
Die zorg betrof in de beginjaren vooral een voorspoedige ontwikkeling van de effectiviteit van de nog prille instelling. De toenemende praktijkervaring leidde al snel tot voorstellen voor wetswijziging op bepaalde punten. Daarbij ging het om uiteenlopende zaken als de invoering van het kenbaarheidsvereiste als element van de procesgang en de regeling van de waarneming en vervanging van de ambtsdrager. Gerelateerd aan deze hoofdlijn is, wat de ambtsdragers aangaat, de uitvoering van een zorgvuldige benoemingsprocedure. De Nationale ombudsman wordt – uniek in ons staatsbestel – benoemd door de Tweede Kamer, uit een voordracht opgesteld door een bijzondere benoemingsadviescommissie.
Met ingang van 25 maart 1999 staat het instituut van de Nationale ombudsman in de Grondwet. Er is een nieuw artikel ingevoegd, dat de hoofdtaak van de Nationale ombudsman en de hoofdlijn van diens benoemingsprocedure omschrijft. De grondwetswijziging markeert de volwassenheid van het klachtenrecht van de burgers tegen de overheid, en de verankering van het instituut van de Nationale ombudsman in het Nederlandse staatsbestel.
Begin 2005 werd de Wet extern klachtrecht van kracht (Stb.116). Daarmee is wettelijk geregeld dat alle bestuursorganen van een decentrale overheid ingaande 1 januari 2006 van rechtswege binnen de bevoegdheid van de Nationale ombudsman vallen, tenzij het vertegenwoordigd orgaan heeft besloten tot het instellen van (of aansluiting bij) een andere ombudsvoorziening. Er is nu een landelijk dekkend stelsel van onafhankelijke klachtinstanties (de Nationale ombudsman en alle lokale en regionale ombudsmannen en ombudscommissies in de publieke sector) voor de bestuursorganen en van alle gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen.
Sinds 1 april 2011 heeft Nederland een Kinderombudsman. De Kinderombudsman is een landelijk functionerend instituut dat naleving van de rechten van kinderen en jongeren onafhankelijk aan de orde stelt. De Kinderombudsman is ondergebracht bij het Bureau Nationale ombudsman. Formeel is hij een substituut-ombudsman van de Nationale ombudsman, met een eigen werkgebied en een eigen verantwoording naar de Eerste en Tweede Kamer.
Met het instellen van de Kinderombudsman is Nederland het Kinderrechtencomité (Comité van internationale deskundigen op het gebied van kinderrechten. Het Kinderrechtencomité controleert of de landen die beloofd hebben het Kinderrechtenverdrag na te leven, dit ook daadwerkelijk doen) tegemoet gekomen. Het comité adviseerde om een landelijk systeem in te stellen voor het verzamelen en analyseren van gegevens op alle terreinen waarop het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) betrekking heeft als basis voor het meten van de voortgang bij de realisatie van de rechten van kinderen en het uitwerken van beleid voor implementatie van het Verdrag.
In december 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Veteranenwet (Stb. 2012. 133). Dat betekent dat de Ombudsman voor veteranen wordt ondergebracht bij de Nationale ombudsman.
Als gevolg van zwaardere aardbevingen, samenhangend met de gaswinning in de provincie Groningen, is er sprake van meer schade met betrekking tot gebouwen en een sterk toenemend aantal schademeldingen. Die schadeclaims worden ingediend bij de operator van het Groningen-gasveld, de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Schadeclaims die bij de NAM in behandeling zijn, dienden de wettelijk vastgestelde procedure te volgen (§6.2, Mijnbouwwet). De afhandeling van de schademeldingen liet te wensen over, reden om te kijken hoe de schadeafhandelingsprocedure kon worden. Het betrof een breed scala van klachten over het verloop van de procedure vanaf de melding van schade bij de NAM tot de uiteindelijke afhandeling van de schade door de NAM.
Mede daarom heeft de Tweede Kamer in de motie Vos/Van Tongeren (Kamerstuk 33 529, nr. 4) verzocht een onafhankelijke ombudsfunctie te creëren waar bewoners terecht kunnen met vragen en zorgen over de gaswinning en daardoor ontstane schade. Voor de afhandeling van individuele klachten over lopende schade-afhandelingsprocedures werd daarop een centraal punt (Ombudsfunctie) ingericht. Dit centrale meldpunt werd aangestuurd door de Onafhankelijke Raadsman.
De Minister van Economische Zaken heeft in 2020-2021 met de Raadsman en de ombudsman gezamenlijk besproken hoe de taken en functionaliteit van de Raadsman passen in het publieke bestel. Afgesproken werd om een overgang van taken en verantwoordelijkheden van de Raadsman naar de ombudsman te laten plaatsvinden. Daarbij stond centraal dat bewoners bij de ombudsman terecht kunnen met al hun vragen, signalen en klachten. Afgesproken werd dat de Raadsman tot 31 december 2021 actief zou blijven en dat zijn rol daarna stopt.