De 1e Afdeling had taken omtrent:
- burgerlijk en handelsrecht;
- rechterlijke organisatie;
- gerechtelijke statistiek (1884-1887);
- verenigingen en naamloze vennootschappen;
- verzoeken om dispensatie, meerderjarigverklaring, wettiging, naamsaanneming;
- naturalisaties;
- consulaire wetgeving;
- wetgeving op het notariaat;
- uitvoering van de wet die de kleinhandel in sterke drank regelt en tot beteugeling van openbaar dronkenschap (1883-1888);
- uitvoering van de wet tot regeling van het auteursrecht en beheer van de drukwerken (vanaf 1883);
- Rogatoire commissies;
- buitenlandse dagvaardingen.
- adelszaken (vanaf 1887);
- toezicht op de kerkgenootschappen (vanaf 1887).[4]
De 1e Afdeling is vanaf 1902 verdeeld in drie bureaus:
1. Bureau A Uitvoering van de wet tot regeling van het auteursrecht en beheer van de werken. Dit bureau bestond tot 1913. Daarna verhuist het bureau naar het Algemeen Secretariaat.
Bureau A Behandeling van Adelszaken (1913-1931);
Bureau A Behandeling van Adelszaken en wapen van publiekrechtelijke lichamen (1932-1937).
Bureau A is in 1938 opgeheven.
2. Bureau B
- Naamloze vennootschappen en verenigingen.
3. Bureau C.
- burgerlijk en handelsrecht (tot 1939);
- burgerlijk recht (vanaf 1939)
- internationaal privaatrecht (vanaf 1913);
- rechterlijke organisatie;
- verzoeken om dispensatie van huwelijksverboden, vergunning tot voltrekking van het huwelijk door een gevolmachtigde (vanaf 1940);
- verzoeken om dispensatie, meerderjarigverklaring, wettiging, naamsaanneming;
- naturalisaties;
- consulaire wetgeving;
- wetgeving op het notariaat;
- wetgeving op het testamentenregister (vanaf 1930);
- Auteursrecht, Arbeidsrecht, Pachtrecht, Zeerecht (vanaf 1940);
- levensverzekeringsbedrijf (vanaf 1940);
- Rogatoire commissies in burgerlijke zaken en uitreiking van gerechtelijke stukken uit en aan het buitenland (tot 1940);
- toezicht op de kerkgenootschappen.[5]