Overzicht relaties

Hierarchisch bovenliggend
Voorgangers en opvolgers
Identiteit
Parallelle namen
Afdeling Armwezen en Onderstand
Beschrijving
Bestaansperiode
Begindatum
1817
Einddatum
1823
Geschiedenis

De feitelijke uitvoering van de armenzorg was een zaak van plaatselijke kerkbesturen en (in mindere omvang) van burgerlijke armbesturen. Naar de mening van de Koning ontbrak het bij de bestaande armenzorg aan een 'algemeen plan' en aan samenwer­king van de verschillende armbesturen. Sinds 1815 verscheen er jaarlijks een verslag over het armwezen. Binnen­landse Zaken kreeg behoefte aan meer informatie over de lokale armenzorg. Daarom werden onder de regering van Willem I kerkelijke armbesturen aangemoedigd subsidie aan te vragen bij het gemeentebe­stuur in ruil voor inzage in de administra­tie en meer invloed van de overheid.[1]

Een zaak die acuut geregeld diende te worden, was de kwestie van het domicilie van onderstand ofwel de vraag in welke gemeente de bedeelde een uitkering zou moeten krijgen. In 1818 werd bepaald dat dit de geboorteplaats zou zijn of de gemeente waarin de bedeelde vier jaar achtereen had gewoond en belasting had betaald. Elders gemaakte kosten door het domicilie van onderstand moesten worden terugbetaald. Deze regeling leidde tot talloze geschillen tussen gemeenten en tot het heen en weer afschuiven van armen. De geschillen werden in eerste instantie beslist door Gedeputeerde Staten, maar beroep was mogelijk via de minister van Binnenlandse Zaken.[2]

Behalve het verlenen van onderstand in geld of natura aan armen, werden wezen, bejaarden en bedelaars opgenomen in gestichten en werd gedaan aan werkverschaffing in speciale werkinrichtingen. Omdat rondzwervende bedelaars een gevaar konden vormen voor de openbare orde, bepaalde de regering in 1822, dat alle valide en voor veldarbeid geschikte bedelaars vanuit de bestaande bedelaarsgestichten in de steden moesten worden overgebracht naar de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid. De regering sloot met deze maatschappij contracten af over aantallen te leveren werkkrachten, voor wie werd betaald door de gemeente van domicilie van onderstand. Men mocht de kolonies pas verlaten na toestemming van de minister van Binnenland­se Zaken. Ook weeskinderen en behoeftige huisgezinnen werden in de kolonies opgenomen.[3]

De zorg voor krankzinnigen werd beschouwd als onderdeel van de armenzorg. Al vrij vroeg in de negentiende eeuw ging het Rijk over tot ondersteuning van armlastige krankzinnigen in de vorm van rijks­bijdragen aan gemeenten in de kosten van de verpleging. Het toezicht op de gestichten was in 1818 opgedragen aan Gedeputeerde Staten. Voor oprichting van gestichten was toestem­ming nodig van de Kroon. Voor kwesties als uitbrei­ding, verbou­wing en reorganisa­tie vroegen de gestichten toestemming aan Binnenlandse Zaken. Voor patiënten die voor rijksrekening werden verpleegd, sloot Binnenlandse Zaken contracten af met bestaande gestichten.[4]

Functies en activiteiten

- regelen van het armbestuur;

- een jaarlijks verslag schrijven over het armwezen;

- zaken betreffende de leenbanken;

- zaken omtrent de opname en verzorging van krankzinnigen in gestichten;

- bijdragen aan de gemeentelijke kosten van verpleging van arme krankzinnigen;

- toestemming geven voor het oprichten van gestichten.[5]

Relaties
Bovenliggend niveau
Naam Periode Beschrijving
Ministerie van Binnenlandse Zaken 1817 tot 1819
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Waterstaat 1820 tot 1823
Opvolgers
Naam Jaar van overgang Beschrijving
Afdeling D Armwezen en Gevangenissen (BiZW, BiZOW, BiZa) 1823-10-01
Beheer
Identificatiecode van de instelling
Nationaal Archief
Publicatiestatus
Definitief
Niveau van detaillering
Gedeeltelijk
URL (permalink)
https://hdl.handle.net/10648/b05f958d-1aae-4908-973b-2332902450d6
Bronnen

[1] F.J.M. Otten, Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 (Den Haag 2004) 171.

[2] Idem.

[3] Idem.

[4] Ibidem, 172.

[5] Ibidem, 171 en 172.