In 1937 kwam de Afdeling Volkshuisvesting bij Binnenlandse Zaken. Deze afdeling was afgesplitst van het Ministerie van Sociale Zaken (afgesplitst van Volksgezondheid). Het werd onder Binnenlandse Zaken geplaatst op grond van het argument dat er op dit gebied al veelvuldige contacten waren tussen Binnenlandse Zaken en de gemeenten. De Woningwet van 1901 bepaalde dat de gemeenten voorschriften dienden vast te stellen voor het (ver)bouwen van woningen. Grotere gemeenten waren tevens verplicht een uitbreidingsplan te maken. Inspecteurs van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid waren belast met het toezicht op de uitvoering van de Woningwet. In 1920 werd één van de hoofdinspecteurs van het Staatstoezicht hiermee belast. De hoofdinspecteur was tevens hoofd van de Dienst van de Volkshuisvesting. Geleidelijk aan was de hygiënische kant van de volkshuisvesting geheel overvleugeld door de bouwtechnische (veiligheid) en financiële aspecten (premieregelingen woningbouw).[1]