Overzicht relaties

Hierarchisch bovenliggend
Voorgangers en opvolgers
Identiteit
Parallelle namen
Generale Directie voor de zaken der Hervormde en andere Erediensten
Beschrijving
Bestaansperiode
Begindatum
1818-03-19
Einddatum
1843
Geschiedenis

Vanaf maart 1818 werden de zaken van de Hervormde en andere Erediensten verzelfstandigd in een Generale Directie. De directie kreeg een eigen directeur-generaal en onder hem fungeerde een secretaris-adviseur. Deze laatste functie werd van 1818 tot zijn overlijden in 1848 vervuld door de invloedrijke J.D. Janssen. Hij was de feitelijke ontwerper van de organisatie van de Hervormde Kerk (de nieuwe benaming voor de gereformeerden).[1]

Hoewel in de Tweede Kamer regelmatig werd aangedrongen op opheffing dan wel vereniging van de departementen van eredienst, bleven de organen gehandhaafd door Willem I. Wellicht achtte hij ze van belang voor de realisering van zijn kerkelijke politiek. Het financiële toezicht bij de Hervormde Kerk was geregeld in het Algemeen Reglement van 1816. Het door de hervormde kerkvoogdijen gevoerde beheer over de kerkelijke goederen stond onder toezicht van provinciale colleges. De Koning benoemde de leden voor colleges uit de leden van de provinciale kerkbesturen en leden van Gedeputeerde Staten. De provinciale gouverneur was vaak de voorzitter.[2]

Functies en activiteiten

Hoofdtaken van de erediensten waren financiële ondersteuning en toezicht op de organisatie. Dit waren taken omtrent:

- de uitbetaling van traktementen en pensioenen van kerkelijke bedienaren;

- de uitbetaling van kinder-, school- en academiegelden ten behoeve van minderjarige en/of studeren­de kinderen van predikanten, toekenning van studiebeurzen;

- verlenen van financiële steun aan seminaries, kerkbesturen en kerkfabrieken;

- toestemming geven voor de aanvaarding van schenkingen en legaten aan kerken en kerkelijke instellingen van armenzorg.

- toestemming geven voor de bouw en herstel van kerkgebouwen en pastorieën, en eventueel subsidies verlenen;

- reglementering van de kerkgenootschappen.

 

Vanaf 1824 kwamen daar taken bij.

De toezicht op de plaatselijke kerkgenootschappen werd groter. Het werd de kerkbesturen verboden buiten de regering om besluiten te nemen in zaken, waarvan de behandeling niet uitdrukkelijk aan hen was opgedragen. De bemoeienis van de eredienstadministraties strekte zich onder meer uit over:

- het houden van toezicht op inrichting en bestuur van kerken en kerkelijke instellingen van armenzorg;

- het geven van toestemming voor oprichting, opheffing en samenvoeging van kerkelijke gemeenten;

- het houden van toezicht op het kerkelijk onderwijs;

- het verlenen van autorisatie tot het beroepen van predikanten (handopening) en de uitoefening van het collatierecht (begeving van het ambt van predikant).[3]

Relaties
Voorgangers
Naam Jaar van overgang Beschrijving
Departement voor de Zaken van de Hervormde en andere Erediensten 1818-03-19
Opvolgers
Naam Jaar van overgang Beschrijving
Ministerie voor de zaken van de Hervormde en andere Erediensten 1843
Beheer
Identificatiecode van de instelling
Nationaal Archief
Publicatiestatus
Definitief
Niveau van detaillering
Gedeeltelijk
URL (permalink)
https://hdl.handle.net/10648/db0d4afa-3565-43d5-a2b3-bc28a1bd742c
Bronnen

[1] F.J.M. Otten, Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 (Den Haag 2004) 275-276.

[2] Ibidem, 276 en 278.

[3] Ibidem, 277-278.