De Inspectie van het Onderwijs [IvhO] houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en valt organisatorisch onder het ministerie van OCW. De IvhO wordt geleid door de Inspecteur-Generaal van het Onderwijs.
De inspectie beoordeelt de kwaliteit van het onderwijs van bijna alle onderwijsinstellingen in Nederland. Daartoe voert de IvhO een tiental hoofdtaken uit.
I. Kwaliteit van het onderwijs
De IvhO houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Dit toezicht vindt plaats op drie niveaus[1]:
A. toezicht op afzonderlijke scholen en instellingen;
B. thema’s in het onderwijs;
C. toezicht op stelselniveau.
Daarnaast heeft de IvhO taken in speciale categorieën van toezicht en voert een aantal aanvullende wettelijke taken uit.
II. Financiële rechtmatigheid en doelmatigheid
Een tweede hoofdtaak van de IvhO is het uitvoeren van het financieel toezicht bij de onderwijsinstellingen. Het financiële toezicht van de IvhO is hoofdzakelijk gericht op de financiële continuïteit van onderwijsinstellingen en op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de uitgaven die deze instellingen doen.
Onder deze hoofdtaak valt ook een instructietaak naar de accountants van de onderwijsinstellingen. De onderwijsinstellingen moeten hun jaarrekeningen laten controleren door een accountant. De IvhO beschrijft ieder jaar uitgebreid waarop de accountants daarbij moeten letten in het ‘onderwijscontroleprotocol’. Ten slotte controleert de IvhO de leerlingentelling in het primair- en voortgezet onderwijs. De IvhO controleert jaarlijks bij een groot aantal scholen of de leerlingen goed zijn geteld en of de scholen de juiste bekostigingsbedragen hebben ontvangen voor de leerlingen. Als de IvhO onjuistheden constateert, kan een deel van de bekostiging teruggevorderd worden.
II. Kinderopvang
In het kader van de Wet kinderopvang (Wko) oefent de IvhO toezicht uit op gemeenten die als eerstelijns toezichthouder verantwoordelijk zijn voor naleving van de wet. Daarnaast vult de IvhO deze taak in door middel van thematisch onderzoek naar trends en ontwikkelingen
IV. Toezicht College voor toetsen en examens
De IvhO houdt toezicht op de kwaliteit van het functioneren van het College voor Toetsen en Examens en op de naleving van de bij of krachtens de Wet college voor toetsen en examens, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES gegeven voorschriften. De IvhO kan de Minister onder meer voorstellen een voorziening te treffen als bedoeld in artikel 23 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen als gebleken is dat de kwaliteit van het functioneren van het College voor Toetsen en Examens onvoldoende is geweest, of als niet wordt voldaan aan het gestelde in de Wet college voor toetsen en examens.
V. Toezicht op Kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven
De taken van deze kenniscentra zijn beschreven in artikel 1.5.2. van de Wet educatie beroepsonderwijs (Web). Uitgangspunt bij het toezicht door de IvhO is het borgen van de kwaliteit waarmee de kenniscentra de kwaliteit van hun wettelijke taken borgen. Het toezicht richt zich ook op de vraag of er risico’s zijn op onrechtmatige besteding van rijkmiddelen.
VI. Internationaal onderwijs
Op het gebied van internationaal onderwijs wordt een onderscheid gemaakt tussen Nederlandse scholen in het buitenland, Europese scholen en Engelstalig onderwijs in Nederland. De Inspectie van het onderwijs houdt toezicht op alle Nederlandse scholen in het buitenland en Europese scholen. Europese scholen zijn opgericht voor kinderen van ambtenaren van de Europese Unie. Het Internationaal Georiënteerd Basisonderwijs (IGBO) en het Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs (IGVO) in Nederland verzorgen Engelstalig onderwijs aan kinderen die (tijdelijk) in Nederland zijn. Het gaat hierbij om Nederlandse scholen met een internationale afdeling. De scholen ontvangen een subsidie van de overheid en staan onder toezicht van de Inspectie van het Onderwijs.
VII. Niet-bekostigd onderwijs
Particulieren die een onderwijsvoorziening oprichten (primair en voortgezet onderwijs), moeten dit melden aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Hierbij moet de initiatiefnemer in ieder geval de statuten en de reglementen overleggen van de rechtspersoon die de school in stand houdt. De minister stelt vervolgens de IvhO op de hoogte. De IvhO legt daarop een kennismakingsbezoek af en bezoekt enkele maanden later de school nog een keer om een (bindend) advies uit te brengen aan de leerplichtambtenaar van de vestigingsplaats van de school. In dit advies staat of de school, met de manier waarop zij het onderwijs inricht, ten minste voldoet aan wat de wetgever van een particuliere school verwacht. In geval van een negatief advies dient de onderwijsinstelling gesloten te worden. In geval van een positief advies heeft de school een wettelijk bestaansrecht en de IvhO bezoekt de school enige tijd later om een kwaliteitsonderzoek te doen.
VIII. Hoger onderwijs
De taken van de IvhO in het hoger onderwijs zijn:
• het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het stelsel voor hoger onderwijs;
• het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het Nederlandse accreditatiestelsel;
• het beoordelen en bevorderen van de financiële rechtmatigheid, doelmatigheid en continuïteit bij bekostigde instellingen;
• het verrichten van incidenteel onderzoek bij instellingen bij ernstige klachten of signalen;
• het adviseren over toetredingsaanvragen.
IX. Voor- en vroegschoolse educatie
Per 1 augustus 2010 is de Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (OKE) in werking getreden. Doel van deze wet is om peuters met een mogelijke (taal)achterstand (‘doelgroepkinderen’) beter voor te bereiden op de basisschool en er voor te zorgen dat kleuters zonder achterstand naar groep 3 kunnen. In de OKE-wet is bepaald dat de Inspectie van het Onderwijs toezicht houdt op de kwaliteit van de voorschoolse educatie.
X. Ontheffingen
De IvhO verleent ontheffingen in verband met toelating, onderwijstijd en verblijfsduur in het (voortgezet) speciaal onderwijs.
De IvhO werkt daarnaast ook samen met andere inspecties, zowel in nationaal als internationaal verband. Het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs is geregeld in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT, 2002). In deze wet zijn drie voorwaarden voor het toezicht genoemd.
1. Het toezicht moet de vrijheid van onderwijs en daarmee de eigen verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen voor hun onderwijs in acht te nemen.
2. Onderwijsinstellingen worden niet meer belast dan voor een zorgvuldige uitoefening van het toezicht nodig is.
3. Het toezicht is er mede op gericht te informeren over de ontwikkelingen in die sector, in het bijzonder over de kwaliteit van het onderwijs.
De voorwaarden van de WOT leiden tot:
scholen die het goed doen verdienen minder toezicht. Waar problemen zijn wordt het toezicht intensiever.
het toezicht sluit aan bij de verantwoordelijkheid van schoolbesturen.
Aanspreekpunt voor het toezicht zijn dan ook de besturen van de onderwijsinstellingen. Bij de Inspectie werken vertrouwensinspecteurs bij wie alle betrokkenen bij het onderwijs, zoals ouders en leerkrachten, terecht kunnen voor het melden van klachten op het gebied van: seksueel intimidatie en misbruik, discriminatie, pesterijen, geweld, extremisme, radicaal gedrag en fundamentalisme, andere vormen van onverdraagzaamheid.