Overzicht relaties

Hierarchisch bovenliggend
Voorgangers en opvolgers
Identiteit
Parallelle namen
Ministerie voor de zaken der Rooms-Katholieke Eredienst
Beschrijving
Bestaansperiode
Begindatum
1843
Einddatum
1862
Geschiedenis

In 1843 werd de Generale Directie voor de zaken van de Rooms-Katholieke Eredienst opgewaardeerd naar een ministerie voor de Rooms-Katholieke Eredienst. De grondwetsherziening van 1848 bracht veranderingen voor het ministerie. Onder meer de vrijheid van vereniging en vergadering zorgden ervoor dat de liberalen streefden naar losmaking van de banden tussen kerk en staat. Zij wilden dat de ministeries omtrent erediensten werden opgeheven, maar dit zou nog tot 1870 duren. Na de grondwetsherziening werd in 1849 de minister van Buitenlandse Zaken belast met de waarneming van het Ministerie voor de Rooms-Katholieke Eredienst. Vanaf oktober 1852 was dat de minister van Justitie. Na de val van het liberale ministerie-Thorbecke fungeerde weer een eigen minister voor Rooms-Katholieke eredienst (vanaf april 1853). Onder de minister fungeerde nu een secretaris-generaal als opvolger van de vroegere secretaris-adviseur. Hij gaf leiding aan drie bureaus.[1]

De Wet van 10 september 1853 (Stbl. 102) zorgde voor volledige vrijheid van kerkgenootschappen bij hun interne organisatie. Voor 1853 waren kerkbesturen namelijk verboden om buiten de regering om besluiten te nemen. Na 1853 dienden de regelingen enkel nog aan de Kroon te worden meegedeeld.[2]

Functies en activiteiten

Hoofdtaken van de erediensten waren financiële ondersteuning en toezicht op de organisatie. Dit waren taken omtrent:

- de uitbetaling van traktementen en pensioenen van kerkelijke bedienaren;

- verlenen van financiële steun aan seminaries, kerkbesturen en kerkfabrieken;

- toestemming geven voor de aanvaarding van schenkingen en legaten aan kerken en kerkelijke instellingen van armenzorg.

- toestemming geven voor de bouw en herstel van kerkgebouwen en pastorieën, en eventueel subsidies verlenen;

- reglementering van de kerkgenootschappen.

- het houden van toezicht op inrichting en bestuur van kerken en kerkelijke instellingen van armenzorg (tot 1853);

- het geven van toestemming voor oprichting, opheffing en samenvoeging van kerkelijke gemeenten (tot 1853);

- het houden van toezicht op het kerkelijk onderwijs (tot 1853);

- geestelijke verzorging in leger en gevangenissen (tot 1853).[3]

 

Vanaf 1860 waren er drie bureaus

Het Eerste Bureau had taken omtrent:

- het inschrijven, afschrijven en verzenden van de inkomende en uitgaande stukken;

- agenda en index;

- comptabiliteit van de zegel –en legesgelden;

- zaken van de huishouding van het ministerie en andere zaken van gemengde aard.

 

Het Tweede Bureau had taken omtrent:

- zaken van algemeen en bijzonder staatsbelang en van kerkgenootschappelijke aard, waarvoor onderzoek, overweging, raadpleging, overleg of medewerking van staatswege wordt vereist;

- rapporten of voordrachten aan de Koning;

- briefwisseling;

- verschillende takken en belangen van staats –of kerkelijk beheer;

- bescherming, toezicht, ondersteuning, openbare oefening van godsdienst;

- inrichting en bestuur van de bisdommen, dekenaten, parochiën en andere kerkelijke instellingen van godsdienstige of liefdadige aard;

- oprichting van kerkelijke gemeenten, openbare kerkgebouwen en pastorijen;

- aanvaarding van makingen, schenkingen en stichtingen;

- stoffelijke behoeften van seminaries, kerken, kerkleraren, kerkfabrieken of kerkbesturen. De daarvoor van staatswege te verlenen onderstand, beurzen, jaarwedden, toelagen of andere tegemoetkomingen;

- kerkelijke pensioenen;

- aalmoezeniersdienst voor het leger en de gevangenissen;

- kerkelijk armwezen;

- kerkelijke zendingen in de Oost –en West-Indische bezittingen;

- zaken van verschillende aard.

 

Het Derde Bureau had taken omtrent:

- registers van de kerkelijke instellingen, van het personeel van de dienstdoende geestelijkheid, de gepensioneerde kerkelijke personen, de traktementen, toelagen, onderstanden en andere verstrekkingen;

- begroting van de uitgaven van het ministerie en de uitvoering daarvan;

- betaalbaarstelling en boekhouding van de uitgaven;

- jaarlijkse rekeningen en verantwoordingen en war verder tot de werkzaamheden van de comptabiliteit behoort;

- verzameling van de wetten, besluiten, verordeningen en beslissingen;

- zorg voor de bibliotheek en de bewaring van de archieven.[4]

Relaties
Voorgangers
Naam Jaar van overgang Beschrijving
Generale Directie voor de zaken van de Rooms-Katholieke Eredienst 1843
Opvolgers
Naam Jaar van overgang Beschrijving
Administratie van de Rooms-Katholieke Eredienst (BuZa) 1862
Beheer
Identificatiecode van de instelling
Nationaal Archief
Publicatiestatus
Definitief
Niveau van detaillering
Gedeeltelijk
URL (permalink)
https://hdl.handle.net/10648/3cbcc82b-9acd-4d32-8f4a-9280ea8070b6
Bronnen

[1] F.J.M. Otten, Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 (Den Haag 2004) 275 en 277.

[2] Ibidem, 278.

[3] Ibidem, 277-278.

[4] Staatsalmanak 1860.