Hoofdtaken van de erediensten waren financiële ondersteuning en toezicht op de organisatie. Dit waren taken omtrent:
- de uitbetaling van traktementen en pensioenen van kerkelijke bedienaren;
- verlenen van financiële steun aan seminaries, kerkbesturen en kerkfabrieken;
- toestemming geven voor de aanvaarding van schenkingen en legaten aan kerken en kerkelijke instellingen van armenzorg.
- toestemming geven voor de bouw en herstel van kerkgebouwen en pastorieën, en eventueel subsidies verlenen;
- reglementering van de kerkgenootschappen.
- het houden van toezicht op inrichting en bestuur van kerken en kerkelijke instellingen van armenzorg (tot 1853);
- het geven van toestemming voor oprichting, opheffing en samenvoeging van kerkelijke gemeenten (tot 1853);
- het houden van toezicht op het kerkelijk onderwijs (tot 1853);
- geestelijke verzorging in leger en gevangenissen (tot 1853).[3]
Vanaf 1860 waren er drie bureaus
Het Eerste Bureau had taken omtrent:
- het inschrijven, afschrijven en verzenden van de inkomende en uitgaande stukken;
- agenda en index;
- comptabiliteit van de zegel –en legesgelden;
- zaken van de huishouding van het ministerie en andere zaken van gemengde aard.
Het Tweede Bureau had taken omtrent:
- zaken van algemeen en bijzonder staatsbelang en van kerkgenootschappelijke aard, waarvoor onderzoek, overweging, raadpleging, overleg of medewerking van staatswege wordt vereist;
- rapporten of voordrachten aan de Koning;
- briefwisseling;
- verschillende takken en belangen van staats –of kerkelijk beheer;
- bescherming, toezicht, ondersteuning, openbare oefening van godsdienst;
- inrichting en bestuur van de bisdommen, dekenaten, parochiën en andere kerkelijke instellingen van godsdienstige of liefdadige aard;
- oprichting van kerkelijke gemeenten, openbare kerkgebouwen en pastorijen;
- aanvaarding van makingen, schenkingen en stichtingen;
- stoffelijke behoeften van seminaries, kerken, kerkleraren, kerkfabrieken of kerkbesturen. De daarvoor van staatswege te verlenen onderstand, beurzen, jaarwedden, toelagen of andere tegemoetkomingen;
- kerkelijke pensioenen;
- aalmoezeniersdienst voor het leger en de gevangenissen;
- kerkelijk armwezen;
- kerkelijke zendingen in de Oost –en West-Indische bezittingen;
- zaken van verschillende aard.
Het Derde Bureau had taken omtrent:
- registers van de kerkelijke instellingen, van het personeel van de dienstdoende geestelijkheid, de gepensioneerde kerkelijke personen, de traktementen, toelagen, onderstanden en andere verstrekkingen;
- begroting van de uitgaven van het ministerie en de uitvoering daarvan;
- betaalbaarstelling en boekhouding van de uitgaven;
- jaarlijkse rekeningen en verantwoordingen en war verder tot de werkzaamheden van de comptabiliteit behoort;
- verzameling van de wetten, besluiten, verordeningen en beslissingen;
- zorg voor de bibliotheek en de bewaring van de archieven.[4]