De 1e Afdeling had taken omtrent:
– inschrijving van inkomende stukken, verdeling over de afdelingen;
– zaken van protestantse en rooms-katholieke eredienst;
– personeel van het departement;
– verzorging van schrijfbehoeften, vuur en licht in het departement;
– alles wat tot geen bepaald vak behoort en geen andere afdeling in het bijzonder aangaat;
– centrale comptabiliteit en redactie van de jaarlijkse begroting en de maandelijkse aanvragen om fondsen;
- verdeling van de consenten;
– ordonnancering.
– Bezegelen van stukken, inschrijving van goedgekeurde, aan leges onderhevige
acten en contracten;
– houden van repertoire daarvan;
– inning en bewaring van leges;
– bijzondere rekeningen daarvan met de Postdirectie en de onderscheiden
solliciteurs;
– verantwoording aan de Algemeen Administrateur van de Legeskas, en van het
Weduwen- en Wezenfonds van de geëmployeerden van het Algemeen Bestuur;
– verzending van de berichten van het hele departement;
– Generale Index en bewaring van de archieven.[1]