Het Amortisatiesyndicaat werd opgericht in januari 1823. Het was een samenvoeging van de Amortisatiekas (1815-1823) en het Syndicaat der Nederlanden (1815-1823). Het Amortisatiesyndicaat was gevestigd te Amsterdam en fungeerde in zekere zin als een (belangrijke) afdeling van het Ministerie van Financiën, zij het onder afzonderlijk bestuur van een Permanente Commissie. Deze commissie telde zes leden. De minister van Financiën was formeel voorzitter, maar de daadwerkelijke leiding lag bij een vice-voorzitter die zijn directieven rechtstreeks van de Koning ontving.[1]
Het syndicaat was in eerste instantie belast met de sanering (aflossing naast creatie) van de staatsschuld. Ook beheerde het syndicaat de borgtochten en diverse fondsen, verschafte het leningen aan het Fonds ter bevordering van de Nationale Nijverheid en financierde het de aanleg van wegen en kanalen. In 1823 kwam ook het opperbeheer van de domeinen, wateren en bossen te ressorteren onder het Amortisatiesyndicaat. In 1828 werd het syndicaat tevens belast met het eigenaarsbeheer (exploitatie en onderhoud) van wegen en vaarten. Dit was een taak die voordien ressorteerde onder de afdeling Waterstaat van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.[2]
Het Amortisatiesyndicaat fungeerde bijna geheel buiten de minister van Financiën en geheel buiten de Staten-Generaal om. Na de Grondwet van 1840 (met onder meer de invoering van het contraseign door de betrokken minister) kon het Amortisatiesyndicaat onmogelijk gehandhaafd blijven. Eind 1840 viel dan ook het opheffingsbesluit. De op dat moment belangrijkste taken waren domeinbeheer en beheer van wegen en vaarten. Domeinbeheer ging terug naar het Ministerie van Financiën. Beheer van wegen en vaarten ging naar de afdeling Waterstaat van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.[3]