De Afdeling Pensioenen had taken omtrent:
- pensioenzaken;
- uitvoering van de burgerlijke pensioenwet, van de wet tot regeling van het pensioen van weduwen en wezen van burgerlijke ambtenaren, het koninklijke besluit omtrent het toekennen van wachtgelden aan burgerlijke ambtenaren;
- Grootboeken van de pensioenen ten laste van de Staat. Betaalbaarstelling van die pensioenen.[1]
In 1922 ziet het takenpakket er als volgt uit:
- pensioenzaken;
- uitvoering van de burgerlijke pensioenwet, van de pensioensbepalingen in de Lager Onderwijswet. Voor de onderwijzers bij het openbaar en bij het bijzonder lager onderwijs;
- van de wet tot regeling van het pensioen van weduwen en wezen van burgerlijke ambtenaren en onderwijzers, van de pensioenwet voor de bijzondere leraren, gemeentelijke ambtenaren en hun weduwen en wezen;
- uitvoering van de weduwewet voor de Rijkswerklieden en van de wetten tot regeling van de pensioenen van de weduwen en wezen van militairen en gewezen militairen van de land –en zeemacht beneden de rang van officier, het koninklijke besluit omtrent het toekennen van wachtgelden aan burgerlijke ambtenaren;
- Grootboeken van de pensioenen ten laste van de Staat. Betaalbaarstelling van die pensioenen.[2]