De 2e Afdeling Generale Staf had taken omtrent:
- stafbureau, onderwijs en oefening en militie en schutterij (1878-1882);
- defensiezaken in het algemeen (1882 t/m 1913); organisatie, dislocatie en mobilisatie van het leger (1882 t/m 1913); voorbereiding van maatregelen voor oorlogstoestand; grote manoeuvres, kampen, troepenbewegingen, verkenningen, garnizoensveranderingen (v.a. 1903: garnizoensdienst) (1882 t/m 1913);
– instructies voor bevelhebbers van troepen, linies enz.; archieven van bevelhebbers van troepen, linies enz.; vervaardigen en verstrekken van kaarten (1882 t/m 1913); zendingen van officieren buitenslands (v.a. 1899: m.u.v. die vermeld bij 4e en 5e afdeling); oefeningen, instructierapporten (v.a. 1899: verslagen) exercitiereglementen van de
infanterie en cavalerie;
– lager onderwijs bij de korpsen van infanterie en cavalerie; (1899: inrichting en werking van de) normaalschietschool, instructiebataljon, pupillenschool en algemeen depot van discipline (v.a. 1899: pupillenschool verdwenen); remonte (v.a. 1903: remontewezen); rij- en hoefsmidschool; militair onderwijs, (v.a. 1893: hogere) krijgsschool, koninklijke militaire academie en cursussen bij de korpsen; examens voor de rang van officier
– permanente militaire spoorwegcommissie (1883-1891: voor zover niet behorend tot
zesde afdeling Intendance)
– garnizoensdienst ((1882 t/m 1913); wacht- en kazerneringsstaten; exercitieterreinen; buitengewone voorvallen van algemene aard; militaire bijstand [aan civiele autoriteiten]
– oefening van de schutterij;
– postduivendienst
– militaire wielrijdersdienst
– het op reform stellen van paarden; de bevordering van de inlandse paardenfokkerij; het remonte-depot; de verstrekking van paarden; de opleiding van burger-hoefsmeden
– koninklijke marechaussee (v.a. 1896: organisatie en dienst van het wapen) (1892 t/m 1913);
– militair vervoer op de spoorwegen; schietbanen; [onderwijs aan] eerste afdeling van de krijgsschool, hoofdcursus, cursussen bij de korpsen van de infanterie (vanaf 1893)(v.a. 1896: en cadettenschool);
– examens bij de onderwijsinrichtingen hierboven genoemd (vanaf 1896) (v.a. 1899: behalve voor magazijnmeesters der artillerie); reglementen en voorschriften betreffende het militair onderwijs; uitvoering van de wet op het militair onderwijs v.w.b. opleiding tot officiersrang en hogere vorming van officieren (vanaf 1896);
– wetgevende arbeid betreffende onderwerpen behorend tot de werkkring van de
afdeling (vanaf 1896 t/m 1913); concessies (v.a. 1902: van droogmakerijen, spoor- en tramwegen) (1896 t/m 1913); examen van aspiranten voor het reservekader (1896 t/m 1901); voorbereidend militair onderricht (1896 t/m 1913); schietoefeningen tot verhoging van 's lands weerkracht (1896 t/m 1913);
– agenda van de afdeling (vanaf 1899); opgaven staatsbegroting betr. reservekader, lokaal militair onderricht,
- schietoefeningen en volksweerbaarheid (vanaf 1902); lokaal militair onderricht ter verhoging van de volksweerbaarheid (vanaf 1902); schietoefeningen ter verhoging van de volksweerbaarheid (1902 t/m 1913); subsidies aan schietbanen, niet in beheer bij de genie (t/m 1902); subsidies voor prijzen bij schietwedstrijden (t/m 1902); reservekader (1902 t/m 1913); benoeming vaandrigs en kornetten tot reserve-2e lt. (t/m 1902); verblijf onder de wapenen van vaandrigs en kornetten (t/m 1902); opleiding van militiekader (1904 t/m 1913); subsidie voor schietbanen (1904 t/m 1913).[5]