Overzicht relaties

Hierarchisch bovenliggend
Voorgangers en opvolgers
Identiteit
Parallelle namen
Tweede Afdeling Generale Staf
Beschrijving
Bestaansperiode
Begindatum
1878-05-01
Einddatum
1928
Geschiedenis

De Generale Staf stelde tot 1868 weinig voor. Na 1868 kreeg dit orgaan ruimte voor meer taken, zoals het verzamelen van gegevens, het opmaken van memories over aspecten van de defensie, de opleiding van een korps stafofficieren en de voorbereiding van de mobilisatie. Daarnaast adviseerde dit orgaan de minister over het militair-strategische beleid. In 1878 werd pas een departementale afdeling opgericht. De afdeling diende om de politieke controle op het werk van de Generale Staf te versterken.[1]

De Generale Staf stond sterk in verband met de mobilisatievoorbereiding. In tijden van oorlogsgevaar moesten speciale voorzieningen worden getroffen ten aanzien van inkwartiering en onderhoud van troepen. Vanaf 1860 kreeg de bewegingsoorlog steeds meer aandacht. De mobilisatie van het Nederlandse leger in 1870 tijdens de Frans-Duitse oorlog bracht veel tekorten aan het licht. In de Vestingwet van 1874 werd gekozen voor het concept van de geconcentreerde verdediging. In oorlogstijd zou een deel van het leger de Nieuwe Hollandse Waterlinie bezetten. Het andere gedeelte zou het veldleger vormen: een mobiele strijdmacht die zich moest concentreren in de zuidelijke of oostelijke provincies, afhankelijk van de actuele dreiging. Dit veldleger had een tweeledige taak. Bij een aanval op Nederland moest het weerstand bieden en zo veel tijdwinst behalen als nodig was om de linies en stellingen van het leger in staat van verdediging te brengen. Ten tweede moest het in tijd van oorlog buiten de Vesting Holland optreden tegen neutraliteits­schendingen.[2]

In 1907 werd een permanent Hoofdkwartier Veldleger opgericht, waarbij de commandant Veldleger de eerst verantwoordelijke werd voor de opbouw van een mobiele macht te velde. Commandant Veldleger en chef Generale Staf stonden in vredestijd beiden direct onder de minister. Bij een mobilisatie en in tijd van oorlog werd de chef Generale Staf benoemd tot Opper­bevelhebber en was de commandant van het veldleger aan deze ondergeschikt. Tijdens de mobilisatie van 1914-1918 fungeerde onder opperbevelhebber generaal Snijders het Algemeen Hoofdkwartier, waarin Generale Staf en Marinestaf waren opgenomen.[3]

De voorbereiding van maatregelen voor de oorlogstoestand, het houden van ‘grote manoeuvres', de organisatie, dislocatie en mobilisatie van het leger waren taken van de Generale Staf, in samenwerking met de gelijknamige afdeling op het departement.[4]

Functies en activiteiten

De 2e Afdeling Generale Staf had taken omtrent:

- stafbureau, onderwijs en oefening en militie en schutterij (1878-1882);

- defensiezaken in het algemeen (1882 t/m 1913); organisatie, dislocatie en mobilisatie van het leger (1882 t/m 1913); voorbereiding van maatregelen voor oorlogstoestand; grote manoeuvres, kampen, troepenbewegingen, verkenningen, garnizoensveranderingen (v.a. 1903: garnizoensdienst) (1882 t/m 1913);

– instructies voor bevelhebbers van troepen, linies enz.; archieven van bevelhebbers van troepen, linies enz.; vervaardigen en verstrekken van kaarten (1882 t/m 1913); zendingen van officieren buitenslands (v.a. 1899: m.u.v. die vermeld bij 4e en 5e afdeling); oefeningen, instructierapporten (v.a. 1899: verslagen) exercitiereglementen van de

infanterie en cavalerie;

– lager onderwijs bij de korpsen van infanterie en cavalerie; (1899: inrichting en werking van de) normaalschietschool, instructiebataljon, pupillenschool en algemeen depot van discipline (v.a. 1899: pupillenschool verdwenen); remonte (v.a. 1903: remontewezen); rij- en hoefsmidschool; militair onderwijs, (v.a. 1893: hogere) krijgsschool, koninklijke militaire academie en cursussen bij de korpsen; examens voor de rang van officier

– permanente militaire spoorwegcommissie (1883-1891: voor zover niet behorend tot

zesde afdeling Intendance)

– garnizoensdienst ((1882 t/m 1913); wacht- en kazerneringsstaten; exercitieterreinen; buitengewone voorvallen van algemene aard; militaire bijstand [aan civiele autoriteiten]

– oefening van de schutterij;

– postduivendienst

– militaire wielrijdersdienst

– het op reform stellen van paarden; de bevordering van de inlandse paardenfokkerij; het remonte-depot; de verstrekking van paarden; de opleiding van burger-hoefsmeden

– koninklijke marechaussee (v.a. 1896: organisatie en dienst van het wapen) (1892 t/m 1913);

– militair vervoer op de spoorwegen; schietbanen; [onderwijs aan] eerste afdeling van de krijgsschool, hoofdcursus, cursussen bij de korpsen van de infanterie (vanaf 1893)(v.a. 1896: en cadettenschool);

– examens bij de onderwijsinrichtingen hierboven genoemd (vanaf 1896) (v.a. 1899: behalve voor magazijnmeesters der artillerie); reglementen en voorschriften betreffende het militair onderwijs; uitvoering van de wet op het militair onderwijs v.w.b. opleiding tot officiersrang en hogere vorming van officieren (vanaf 1896);

– wetgevende arbeid betreffende onderwerpen behorend tot de werkkring van de

afdeling (vanaf 1896 t/m 1913); concessies (v.a. 1902: van droogmakerijen, spoor- en tramwegen) (1896 t/m 1913); examen van aspiranten voor het reservekader (1896 t/m 1901); voorbereidend militair onderricht (1896 t/m 1913); schietoefeningen tot verhoging van 's lands weerkracht (1896 t/m 1913);

– agenda van de afdeling (vanaf 1899); opgaven staatsbegroting betr. reservekader, lokaal militair onderricht,

- schietoefeningen en volksweerbaarheid (vanaf 1902); lokaal militair onderricht ter verhoging van de volksweerbaarheid (vanaf 1902); schietoefeningen ter verhoging van de volksweerbaarheid (1902 t/m 1913); subsidies aan schietbanen, niet in beheer bij de genie (t/m 1902); subsidies voor prijzen bij schietwedstrijden (t/m 1902); reservekader (1902 t/m 1913); benoeming vaandrigs en kornetten tot reserve-2e lt. (t/m 1902); verblijf onder de wapenen van vaandrigs en kornetten (t/m 1902); opleiding van militiekader (1904 t/m 1913); subsidie voor schietbanen (1904 t/m 1913).[5]

Relaties
Bovenliggend niveau
Naam Periode Beschrijving
Ministerie van Oorlog 1878-05-01 tot 1928
Onderliggend niveau
Naam Periode Beschrijving
Generale Staf, afdeling 3 1914 tot 1928
Generale Staf, afdeling 4 1914-08-01 tot 1919-04-30
Opvolgers
Naam Jaar van overgang Beschrijving
2e Afdeling B Generale Staf (Defensie) 1928-09-01
Beheer
Identificatiecode van de instelling
Nationaal Archief
Publicatiestatus
Definitief
Niveau van detaillering
Gedeeltelijk
URL (permalink)
https://hdl.handle.net/10648/a29e9d52-6045-4b0b-a92e-26a081615ad3
Bronnen

[1] F.J.M. Otten, Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 (Den Haag 2004) 229.

[2] Ibidem, 229-230.

[3] Ibidem, 230.

[4] Ibidem, 230.

[5] H.H. Jongbloed, ‘Beschrijving van het archief. Archiefvorming. 2. Overzichten bij de geschiedenis van de organisatie. 2.10 Organisatie en taken en formatie volgens KBs 10 maart 1880, nr. 15, en 26 augustus 1880, nr. 8’ en ‘2.11 Cumulatief overzicht van taken / bemoeienissen van de afdelingen van het ministerie van Oorlog over het tijdvak 1882-1913, zoals vermeld in de Staatsalmanakken 1882-1913’, Inventaris van het archief van het Ministerie van Oorlog: Openbaar Verbaalarchief en Gedeponeerde archieven, (1811) 1813-1945 (1952) 2.13.01 (Nationaal Archief 1995).