De Tweede Afdeling had taken omtrent:
- de dienst van de zuivelconsulenten voor zover hun bemoeienis de zuivelaangelegenheden betreft;
- de zuivelcommissies in de verschillende provincies;
- binnen –en buitenlandse aangelegenheden van technische en wetgevende aard op het gebied van het zuivelwezen;
- uitvoering van de Boterwet;
- de dienst van de ambtenaren op de Rijkszuivelinspectie;
- het Rijkszuivelstation;
- de Botermerkenwet en de Kaasmerkenwet;
- de Landbouwuitvoerwet 1929;
- het Rijkstoezicht op de boter –en kaascontrolestations;
- de Rijksbotermerkencommissies;
- de Commissie van Toezicht op de Vereniging Het Kaasmerk;
- de Rijkslandbouwproefstations voor controle-onderzoek (te Maastricht en te Wageningen);
- de Plantenziektenkundige dienst;
- subsidies aan land –en tuinbouworganisaties en aan de Nederlandse vereniging tot de bescherming van vogels;
- stichting van boerderijen op woeste gronden;
- crisismaatregelen;
- uitvoering van de Paardenwet 1918 en subsidies ten behoeven van de paardenfokkerij;
- uitvoering van de Vogelwet 1912, Nuttige Dierenwet 1914, Mollen-, Egels –en Kikvorschenwet, Plantenziektenwet, Meeldauwwet 1912, Aardappelwet, bepalingen tot wering van voor planten schadelijke dieren en van plantenziekten bij in –en doorvoer van droge bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, druifluisbepalingen, wet ter bestrijding van bedrog in de handel in meststoffen, zaaizaden en veevoeder, Landarbeiderswet, Ruilverkavelingswet, Domeinbeheer (Renteambten en Staatsbosbeheer), bebossing woeste gronden met renteloos voorschot, Boswet 1922, Natuurschoonwet 1928, Rijksbosbouwproefstations, Pachtwetten, Ontwatering.[2]