De Afdeling Werkverschaffing en Steunverlening kwam in 1933 als afdeling bij het Ministerie van Sociale Zaken. Dit terrein was tot 1933 onderdeel van de Afdeling Armwezen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Vanaf circa 1920 droeg Binnenlandse Zaken bij in de kosten van werkverschaffing en steunverlening aan werklozen, totdat in 1933 deze taak werd ondergebracht bij Sociale Zaken.[1]
Het Rijk bestreed de werkloosheid door werkverschaffing (vooral projecten die vrijwel geen geschoolde arbeid vergden) en door werkverruiming (projecten van overheden en bedrijven). In 1934 werd het Werkfonds opgericht, dat als taak kreeg kredieten te verlenen om zodoende werkverruimingsprojecten mogelijk te maken. De loonkosten werden door Sociale Zaken betaald uit het in 1935 opgerichte Werkloosheidssubsidiefonds. Uit dit fonds verschafte het Rijk ook subsidies aan gemeenten die een steunregeling voor werkloze arbeiders kenden.[2]
Sociale Zaken was, samen met de ministeries Waterstaat, Economische Zaken en Financiën verantwoordelijk voor de controle op de uitvoering van de projecten. Kort voor de oorlog, in 1939, werd de Rijksdienst voor de Werkverruiming opgericht. Minister C.P.M. Romme (1937-1939) verving in 1939 de afdeling Werkverschaffing door een drietal nieuwe afdelingen: Werkverruiming, Steunverlening en Culturele zorg en sociale jeugdzorg.[3]