Bureau Oost-Indische zaken had taken omtrent:
- burgerlijk en staatkundig bestuur van de Oost-Indische bezittingen (uitgezonderd de financiën);
- maatregelen voor de toepassing en uitvoering van het regeringsreglement;
- kultures (verbouw van gewassen), landrente, verpachtingen, belastingen, transportwezen, middelen van gemeenschap, openbare werken, etc.;
- betrekkingen met inlandsche vorsten en volken en met vreemde Aziatische rijken en bezittingen (in het bijzonder met Japan, China, etc.);
- handel en scheepvaart;
- marine aangelegenheden;
- zaken betreffende de benoeming en uitzending van ambtenaren voor alle vakken met inbegrip van de geestelijken, onderwijzers, ingenieurs, etc.;
- de stamboeken en in het algemeen de belangen van de Indische ambtenaren, waaronder ambtenaren die behoren sedentaire zeewezen in Nederlands-Indië; de reglementen voor hun pensioen en die van hun weduwen en wezen;
- regeling van de uitbetaling van:
a. de burgerlijke pensioenen, verloftraktementen en delegaties;
b. de pensioenen en onderstandsgelden van de burgerlijke weduwen en wezen;
- kortingen op de traktementen en pensioenen van de ambtenaren ten behoeve van de schatkist en van bijzondere personen;
- burgerlijke nalatenschappen;
- afgifte van consenten tot vertrek naar Nederlands-Indië;
- uitgave van werken en behandeling van zaken in het belang van kunst, wetenschap of openbaar nut op koloniaal gebied, waaronder begrepen land –en zeekaarten, meteorologie;
- verzameling van Indische dagbladen.[2]