De Nederlandse regering in ballingschap bouwde in 1940–1945 in Londen, ‘naar Brits model’, de Regeringsvoorlichtingsdienst op. Na de bevrijding werd de dienst in Den Haag opnieuw ingesteld. De regering wilde de overheidsvoorlichting structureel vormgeven. Daarom kreeg de staatscommissie-Van Heuven Goedhart in 1946 de opdracht te adviseren over de coördinatie van de overheidsvoorlichting.
In januari 1947 stelde het kabinet een ‘Regeringsadviseur van het voorlichtingsbeleid’ aan. Overheidsvoorlichting mocht alleen worden toegepast om door de politiek goedgekeurd beleid toe te lichten en te verklaren. Daarmee gaat de periode van ‘passieve overheidsvoorlichting’
van start.
Later in 1947 gaf de ambtelijke commissie Hermans de regering het advies een coördinerend orgaan voor de overheidsvoorlichting in te stellen, de Voorlichtingsraad. De Voorlichtingsraad werd op 17 oktober 1947 ingesteld en heeft naast een coördinerende ook een adviserende
taak.
In 1950 adviseerde de ambtelijke commissie-Fock de overheidsvoorlichting te centraliseren bij de RVD.
15 september 1953 werd de naam van de Regeringsvoorlichtingsdienst gewijzigd in Rijksvoorlichtingsdienst.
In de daaropvolgende dertig jaren hield de RVD zich bezig met de woordvoering voor Koninklijk Huis, Minister-President, de Ministerraad en de Minister van Algemene Zaken, met publicaties en advertenties, tentoonstellingen, film en foto.
Een bijzondere primeur kende het jaar 1967. De overheid begon met het uitzenden van TITAN-spotjes (televisieinformatie ten algemene nutte) waarin zij burgers voorlichtte over onderwerpen als persoonlijke hygiëne, voeding en energie. De RVD coördineerde de
uitzendingen. Niet veel later werd Postbus 51 een bekend begrip. Het is de postbus van de RVD waar burgers hun schriftelijke vragen en grieven konden deponeren. De RVD stuurde de vraag voor beantwoording door naar het betreffende Ministerie.
Op 1 januari 1978 gaat de directie Toepassing Communicatietechniek (DTC) van staart, het onderdeel van de RVD dat zich bezig ging houden met het faciliteren van de overheidscommunicatie.
De tijden veranderden. De Commissie Heroriëntatie Overheidsvoorlichting (commissie-Biesheuvel) haakte daarop eind jaren zeventig in met het rapport ‘Openbaarheid Openheid’. In het rapport stelde de commissie dat de overheid een actieve plicht heeft beleid openbaar te maken en dat daarvoor een Wet Openbaarheid van Bestuur moet worden ingevoerd. Dat was de start van de periode van actieve overheidsvoorlichting. Op 1 mei 1980 werd de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) van kracht. De wet stelde de overheid verplicht
desgevraagd informatie te verschaffen. Ook moest de overheid de burger actief informeren als dit in het belang was van ‘een goede en democratische bestuursvoering’.
De Regeling uitbesteding voorlichting andere communicatieprojecten verscheen in september 1983 in de Staatscourant en verplichtte rijksoverheden om bijvoorbeeld bij de plaatsing van advertenties de RVD in te schakelen. Een jaar later introduceerde de ambtelijke werkgroep Heroverweging Voorlichting Rijksoverheid (onder leiding van de RVD-directeur Van der Voet) twee nieuwe begrippen: voorlichting
als public relations en voorlichting als beleidsinstrument. Dat laatste wilde zoveel zeggen als: de overheid probeert door communicatie de burgers zodanig te beïnvloeden dat geen regelgeving meer nodig is.
In 1984 verscheen het rapport Heroverweging Voorlichting Rijksoverheid. Ook kwamen er Kamervragen over publicaties van het Ministerie van Financiën. De Voorlichtingsraad besloot onder invloed daarvan een bezinningsdag te houden over de principia in de voorlichting van de rijksoverheid. De principia hadden betrekking op de persvoorlichting (in de fasen ‘beleidsvoorbereiding’ en ‘beleidsvaststelling’) en de publieksvoorlichting (in de fase ‘beleidsuitvoering’).
Een van de principia ging over de beïnvloedende publieksvoorlichting. Deze moest gericht zijn op houding en gedrag van de burger. Beïnvloeding van de mentaliteit (‘normen en waarden’) was alleen gewenst als de voorlichting ging over aanvaard beleid, over een onderwerp dat niet controversieel was en voldoende informatie bevatte om belangstellenden en belanghebbenden in staat te stellen een eigen oordeel te vormen.
In 1987 werd de Commissie voor de voorlichting bij grootschalige incidenten en rampen ingesteld, die tot taak had de Ministers van AZ, van Binnenlandse Zaken en van VROM, en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken te adviseren over algemene richtlijnen voor de voorlichting bij grootschalige incidenten en rampen.
De Algemene Rekenkamer verrichtte in 1991 een onderzoek naar de planmatige opzet, kosten en evaluatie van overheidscampagnes. De resultaten waren pijnlijk. Meer dan de helft van de campagnes bleek niet geëvalueerd te zijn. Financiële gegevens waren nauwelijks
voorhanden. Het rapport van de Rekenkamer werd in de Tweede Kamer behandeld, waarna besloten werd criteria vast te leggen waaraan grote voorlichtingscampagnes moesten voldoen. Ze moesten vooraf worden voorgelegd aan de Kamer, mochten niet gaan over controversieel beleid en moesten bijdragen aan de geloofwaardigheid van de overheid.
De werkgroep Grote Efficiency Operatie-voorlichting (GEO) ging in 1991 van start en alle Ministeries moesten bezuinigen op voorlichting. Vanaf 1992 bood de RVD/DTC tegen betaling van kosten de volgende diensten aan overheden aan: communicatieadvies, onderzoeksadvies en -begeleiding, projectmanagement, mediaservice en juridische ondersteuning.
De RVD stootte zelf een aantal taken af. De afdeling Tentoonstellingen werd al in 1989 opgeheven. In 1996 werd het filmarchief geprivatiseerd en werd het foto-archief overgedragen aan het Nationaal Archief. De mediatheek is in 1998 verzelfstandigd. Wel heeft de RVD het organiseren van fotosessies met leden van het Koninklijk Huis en het beheren van de foto- en audio-visuele-verzameling van het
Koninklijk Huis in eigen beheer gehouden.
In de jaren negentig kwam de zogenaamde ‘interactieve beleidsvorming’ op. De overheid streefde ernaar, allereerst op lokaal en provinciaal niveau, om publieksgroepen te betrekken bij de voorbereiding van beleid. Op rijksniveau bleef de interactieve beleidsvorming tamelijk beperkt. Wel zagen veel websites het licht: die van Postbus 51, het Ministerie zelf en het Koninklijk Huis. Later de website regering.nl en government.nl, speciaal voor de buitenlandse pers, een aanvulling op de periodiek Netherlands Newsmonitor. Ook begon het Ministerie met
de verzending van digitale nieuwsbrieven, zogenaamde e-zines.
In 1997 werd de Postbus 51 Infolijn ondergebracht bij de RVD. Een jaar later veranderde die zijn naam in Postbus 51 Informatiedienst. Postbus 51 is onder meer verantwoordelijk voor decentrale distributie van overheidsinformatie via bijvoorbeeld postkantoren en bibliotheken.
Ook besloot de Ministerraad om de plaatsing van advertenties op radio en televisie en langs de openbare weg uitsluitend door tussenkomst van de RVD/DTC mogelijk te maken.
De Voorlichtingsraad besloot in 1999 om voor alle Postbus-51-campagnes standaard een effectonderzoek uit te laten voeren. DTC voerde het onderzoek uit en beheerde de databank met onderzoeksgegevens. Deze activiteit vloeide voort uit toezeggingen van de Minister-
President aan Tweede Kamer om voortaan campagnes te melden, totaalevaluaties van campagnes te maken en een overzicht van coproducties van overheid met bijvoorbeeld omroepen te geven.
De RVD was ook vertegenwoordigd in externe commissies, zoals het Bestuur Nieuwspoort, Werkgroep Holland Imago en de Programmaraad van de Wereldomroep.
De staatscommissie Toekomst Overheidscommunicatie (Commissie-Wallage) werd in 2000 ingesteld met als opdracht om advies uit te brengen over de toekomst van de overheidscommunicatie. Een jaar daarna verscheen het eindrapport met de titel ‘In dienst van de
democratie’. De regering nam de meeste adviezen over en stuurde in november 2001 het regeringsstandpunt naar de Tweede Kamer. De hoofdlijnen van het rapport: de burger moet centraal komen te staan in de overheidscommunicatie; communicatie moet opschuiven naar
het hart van het beleidsproces. Het eindrapport heeft onder meer geleid tot de website regering.nl, een zeer actieve voorlichtingssite van de regering.
In 2002 fuseerden DTC en Postbus 51 Informatiedienst tot een nieuw onderdeel van de Rijksvoorlichtingsdienst: RVD/Publiek en Communicatie. De RVD zelf werd omgevormd van een hoofddirectie tot een Directoraat-Generaal binnen het Ministerie van Algemene Zaken.
Vier jaar nadat de commissie Wallage haar rapport heeft gepresenteerd is er in het kader van het programma Andere Overheid opnieuw veel aandacht voor overheidscommunicatie. Communicatie is namelijk één van de onderwerpen waar een zogenaamde rijksbrede takenanalyse voor is uitgevoerd. De commissie onder voorzitterschap van Gerrit Jan Wolffensperger heeft gekozen voor een praktische invalshoek. Deze praktische benadering heeft geleid tot 50 concrete aanbevelingen om de overheidscommunicatie te versterken. Hierbij is gekozen voor een balans in eenheid, transparantie en intensiever contact met de burger. Voorbeelden hiervan zijn: meer contact en werkbezoeken, zowel van politici als van ambtenaren, meer kennis over en contact met de samenleving door enquêtes, consultatie,
simulatiegames en expertmeetings, een televisiekanaal binnen de publieke omroep met live Kamerdebatten, persconferenties en dergelijke,
‘townhall meetings’ waarbij beleidsmakers kunnen worden aangesproken door burgers en maatschappelijke organisaties, expliciet aandacht voor eenheid in overheidsbeleid. Het kabinet reageert met een implementatieplan. In 2006 wordt het actieprogramma Wallage afgerond en wordt gestart met het uitwerken van de aanbevelingen van de commissie Wolffensperger.